Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Wet op het basisonderwijs (beperking rentevergoeding schoolterreinen)

 

Artikel VII
1
De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste stichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel 98, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel E32 of E43 van de Overgangswet WBO, dan wel artikel 95, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal jaren waarover reeds een vergoeding is verleend.
2
De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening met een lineaire aflossing voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten, welke lening 20 jaar meer bestrijkt dan de periode waarover vanaf 1 januari 1992 nog vergoeding diende te worden verleend.
3
Bij de toepassing van het eerste en tweede lid wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •